De Compagnie als bondgenoot |
Monopoliecontracten |
Sluikhandel en hongi-tochten |
Verzet op Hoamoal In 1625 voerde de Compagnie de druk op door op Hoamoal niet alleen negorijen te verwoesten, maar ook de kruidnagelbossen. Rumphius, een koopman en geleerde in dienst van de Compagnie, schreef later dat ‘men er zeker van kan zijn bij een natie een eeuwige wrok te verwekken door het vellen van hun vrucht- en specerijbomen’. De confrontaties leidden tot tegenwerking en verzet van de Ternataanse stadhouders op Hoamoal. Deze stadhouders, Hidajat (1620-1623), Leliato (1623-1638) en Luhu (1629-1642), gingen, tegen de zin van de Compagnie en de sultan van Ternate, steeds meer een zelfstandig beleid voeren. Zij haalden de banden met de Hituezen en met de handelsstad Makassar op Sulawesi aan en bouwden een grote vesting in Lesiela, ten zuiden van Luhu. Ook probeerden zij de moslim negorijen op Hoamoal en de nabij gelegen eilanden te verenigen in de strijd tegen de Compagnie. |
Opstand op Ternate en Hoamoal 1650 – 1656 |
Onderwerping van Makassar 1666-1669 Zo´n tien jaar later onderwierp de Compagnie Makassar, samen met opstandige Buginezen en de sultan van Ternate. Hierdoor werd het laatste grote bolwerk van de vrije handel in Oost-Indonesië uitgeschakeld. De Molukken werden ten opzichte van de Aziatische handelsnetwerken een geïsoleerd buitengebied. |
Handhaving van het monopolie De Nederlanders gingen uit van de grondregel van ‘de vrije zee’, maar deden tegelijkertijd alles om hun concurrenten uit te schakelen en de vrije handel onmogelijk te maken. Toch zagen zij dit zelf niet als een tegenstrijdigheid. Zij baseerden zich namelijk op een beginsel van het internationale recht dat door Hugo de Groot werd omschreven als: pacta sunt servanda, wat betekent dat ‘contracten moeten worden nagekomen’. Als er tussen verschillende naties afspraken worden gemaakt, moeten zij er zeker van kunnen zijn dat iedereen zich daaraan houdt. De Compagnie zorgde er daarom altijd voor om afspraken met hoofden en vorsten via contracten vast te leggen en de bestaande contracten tijdig te vernieuwen. Als de contractpartners zich niet, of niet geheel, aan de afspraken hielden, voelde de Compagnie zich gerechtigd om hen, zo nodig met gebruik van geweld, daartoe te dwingen. De Compagnie behield het overwicht in de strijd. Dat was te danken aan de discipline en uitrusting van haar militairen, aan de inzet van oorlogsvloten uit Batavia in tijden van crisis, en aan de inzet van hulptroepen die zij aanwierf onder haar christelijke en Alfoerse onderdanen. Maar het kwam ook door de verdeeldheid onder haar tegenstanders. |