affuit – onderstel van een kanon
ambachtslieden – vaklui die de kost verdienen met handwerk, zoals een timmerman of smid
aristocratische regent – bestuurder uit de hogere klasse
atap – dakbedekking van sagoblad
baileo – traditioneel dorpshuis, overkapt platform
bersiap – paraat staan
boki – koningsdochter
borstwering – aarden of houten wal ter verdediging
bruggenhoofd – vooruitgeschoven stelling of bolwerk in vijandelijk gebied
bulan – maan, ook: bijnaam voor kaalhoofdig persoon
bunkencho – districtsbestuurder onder de Japanse bezetting
coup – greep naar de macht
Dar-al-islam – Land van de islam
djou barakati – zegenrijk vorst
Fala Raha – de Vier Huizen
Gabungan Lima Serangkai – Verbond van vijf verenigingen, Vijfbond
Gabungan Siwa Serangkai – Verbond van negen verenigingen, Negenbond
galei – lang en laag oorlogsvaartuig, voortbewogen met pagaaien
gemenebest – verband van staten onder een enkel staatshoofd
gesoigneerd – netjes verzorgd
gierst – een graangewas
giri – heuvel, berg
guru – inlands onderwijzer, inlands leraar
hikajat – historie, geschiedenis
hitu – zeven
hondsvot - schoft
hongi – vloot
imam – islamitisch voorganger in het gebed
ina – moeder
Jezuïetenorde –rooms-katholieke organisatie Societas Jesu, Genootschap van Jezus
kaitjili – prins
kajapoet – olie uit de bast van de kajuputih-boom, tegen pijn aan spieren en gewrichten
kapita laut – admiraal, vlootvoogd
kapitan – adatfunctie van aanvoerder, voorvechter
Kapitan Hitu – Port. capitão de Hitu: kapitein van Hitu
kebaja – bloes, jak
kedaton – (ommuurd) paleis
kerusuhan – ongeregeldheden, burgeroorlog
kimelaha – edelman
klewang – slagwapen
kolano – koning, vorst
kongres kilat – spoedcongres
kora-kora – grote oorlogsprauw met uitleggers, voortbewogen door pagaaien
kraton – (ommuurd) paleis
kwekeling – leerling die voor een bepaald vak wordt opgeleid
laskar djihad – strijder, soldaat in de heilige oorlog
laut – zee
lima – vijf
Maluku – Molukken, oorspronkelijk de rijken van Ternate, Tidore, Djailolo en Batjan
Maluku Kié Raha – de Wereld van de Vier Bergen
Mardijker – vrije nakomeling van Portugese slaven
migranten – mensen die van woonplaats veranderen
maulana – korangeleerde
merdeka – vrij, onafhankelijk
moor – moslim
nasional – nationaal
negara – land (staatkundig)
Negara Indonesia Timur (NIT) –Deelstaat Oost-Indonesië
nijverheid – bedrijvigheid in verschillende ambachten
njaitjili – prinses
notabele – voornaam burger
nusa – eiland
Nusa Ina – Moedereiland, Seram
orang – mens
orang borgor – vrije burger, zonder de verplichtingen van negorijbewoners
orang dagang – vreemde handelaar
orangkaja – hoofd van lagere rang dan patih of radja, letterlijk ‘rijk man’
Orde Baru – Nieuwe Orde
pahlawan – held, voorvechter
palissade – omheining van in de grond geslagen palen
parang – bosmes, ook gebruikt als wapen
Partai Indonesia Merdeka (PIM) – Partij Onafhankelijk Indonesië
patih – hoofd van lagere rang dan radja
Pattimura – Grootmoedig Hoofd
pembangunan - opbouw
peperangan – oorlog
perdana – hoofd in de Hituese regering, lett. eerste
Persatuan Timur Besar (PTB) – Vereniging Grote Oost
pleisterplaats – plaats om onderweg vers water en voedsel in te slaan
Pusat Kesehatan Masjarakat (puskesmas) – Centrum voor Volksgezondheid
– zie Pusat Kesehatan Masjarakat
radja – dorpshoofd van hogere rang dan patih of orangkaja
Reformasi – periode van staatkundige hervorming in Indonesië
regent – hoofd van een negorij
Republik Indonesia (RI) –Republiek Indonesië
Republik Indonesia Serikat (RIS) –Verenigde Staten van Indonesië
Republik Maluku Selatan (RMS) –Republiek der Zuid-Molukken
salahakan – stadhouder
Sarekat Ambon – Ambonees Verbond
sarong – wikkelrok
schatting – gedwongen heffing of belasting
sengadji – dorpshoofd van hogere rang dan patih of radja
serikat – verenigd
siwa – negen
sjahbandar - havenmeester
soevereiniteitsoverdracht – overdragen van de oppermacht
status quo – onveranderde toestand
sunan – islamitisch zendeling, heilige
tanah – land (geografisch)
tapi – vrede
timur – oost
ulama – islamitisch godgeleerde, wetgeleerde
uli – groep, federatie
ulilima – groep van vijf
ulisiwa – groep van negen
vaandrig – vaandeldrager, officier van lagere rang
vazal – lagere machthebber die zich in dienst stelt van een vorst
vestibule – ruime hal of gang
voetangel – kraaiepoot van puntige bamboe, bedoeld om een vijandelijke opmars te stuiten of te vertragen
voldongen feit – gegeven waaraan je niets meer kunt veranderen
weerspannig – geneigd tot verzet
welvaart –maatschappelijke voorspoed