Na de mislukte pogingen van Kakiali en de stadhouders Leliato en Luhu om het monopolie van de Compagnie met steun van Makassar te bestrijden, benoemde de sultan van Ternate de jonge kimelaha Madjira als zijn stadhouder op Hoamoal.
Madjira had weinig over zijn eigen gebied te zeggen. Volgens het in 1638 gesloten contract had Ternate wel het gezag over de moslim negorijen op Hoamoal en de Ambonse eilanden gekregen, maar de Compagnie voerde het feitelijke bestuur.
In 1648 overleed sultan Hamza en werd sultan Mandarsjah zijn opvolger. Madjira beklaagde zich bij hem over het feit dat de Compagnie de verbreiding van het christendom op de zuidkust van Seram toestond. Mandarsjah legde zich daarbij neer na een onvriendelijke briefwisseling met de Compagnie. Voor de hoofden van Ternate was deze houding onaanvaardbaar. Zij stelden in augustus 1650 eigenmachtig een andere sultan aan. De opstand werd gesteund door de stadhouders op de Sula-archipel, op Buru en op Hoamoal.
De Compagnie nam sultan Mandarsjah in bescherming. De gouverneur-generaal gaf Arnold de Vlaming van Outshoorn, die van 1647 tot 1650 gouverneur van Ambon was geweest en net in Batavia was aangekomen, opdracht om een einde aan de opstand te maken.
Terwijl De Vlaming op Ternate daarover besprekingen voerde, kreeg hij onverwachts bericht dat de opstand was overgeslagen naar Hoamoal. De posten van de Compagnie te Kambelo, Lesidi, Asahudi en Laala werden in maart 1651 overvallen, geplunderd en verwoest, evenals posten op Manipa, Boano, Ambelau en Ambon zelf. Er was zelfs sprake van plannen om op Ambon de bezetting uit het kasteel Victoria te lokken en het daarna te overvallen. De Vlaming was geschokt en vroeg de gouverneur-generaal om meer troepen te mobiliseren. De ‘Grote Ambonse oorlog’ (1651-1656) was begonnen.